Lek en Kromme Rijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vervoer over de rivieren

De Kromme Rijn bij Odijk met een krommerijnder,

zwarte krijttekening van Johan de Kruijf, 1939

Replica van een krommerijnder. Nu ingezet voor vaartochten in de zomermaanden over de Kromme Rijn.

De Loswal in Bunnik

Wat een treurig bouwsel op de plek waar de schepen werden geladen en gelost !

eigen foto 2018

Waarschijnlijk is de rivier de Lek rond 200 voor Christus ontstaan, mogelijk als overlaat (lek) van de Rijn.

Tot de 11e eeuw slingerde de rivier zich ongehinderd door het land. De rivier overstroomde regelmatig en afzettingen zorgden voor vrij hoge oeverwallen.

In 1233 breekt de Lekdijk voor het eerst door. Er waren grote overstromingen waarbij het land van Amsterdam tot Leiden onder water kwam te staan.

In de nacht van 18 en 19 november 1421 voltrok zich een ramp. Door een zware noordwesterstorm, stormvloed en slecht onderhoud aan de dijken ontstaan er dijkdoorbraken.  Door zeewater uit het westen en rivierwater uit het oosten overstroomde het land. Er ontstond een nat gebied met opgeslibde zandplaten en kreken en brede wateren. Deze ramp, waarbij ongeveer 2000 doden vielen, krijgt de naam Elisabethsvloed naar de naamdag van Elisabeth van Thuringen op 19 november. De Waal krijgt meer afvoer en de Lek wordt minder gevaarlijk.

De Kromme Rijn, de verbinding tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht, is dan al enige eeuwen afgedamd.  Het Rijnwater wordt  verder afgevoerd via de Lek. Deze afdamming gebeurde in 1122 op last van bisschop Godebald van Utrecht. Zo zouden er geen overstromingen meer ontstaan en kon het land ontgonnen worden. Door meanderen, het verzanden van de bedding en het afdammen blijft een slecht bevaarbare rivier over met enorme bochten, de naam Kromme Rijn waardig !

Het oversteken van een rivier is voor mensen altijd een lastige klus geweest. Eeuwenlang  is met roeischuiten het verkeer tussen beide oevers onderhouden. De eerste veerboot voer waarschijnlijk rond 1250. Later werden dit ponten die veiliger waren en ook rijtuigen konden overzetten.

In 1609 zorgde  Floris II voor een haven in Culemborg. Ook werd er een kanaal gegraven naar de Lek waardoor een betere verbinding met de rivier ontstond.

Rond 1630 werd een zandpad aangelegd tussen Culemborg via Houten naar Utrecht. Het was bestemd voor voetgangers en zo werden dorpen ook in de winter en natte tijden bereikbaar. Het zand ervoor kwam uit de Lek. Vanaf 1660 werd een zandpad aangelegd op de Lekkendijk.

De winters waren in de tweede helft van de 17e eeuw ijskoud. Er was sprake van een kleine ijstijd.

 

Een tak van de familie de Klein komt uit Culemborg en zij waren drie generaties lang schipper van beroep.

Cornelis Cornelisse Wambas (1608 - 1665) was zelfstandig schipper en vervoerde turf, steen, kiezel e.d.

Zijn zoon Jochem Cornelissen Wambas (1645 - 1692) was veerman tot Cuijlenborg, turfschipper en handelaar in turf.

Diens zoon Cornelis Jochems Wambas (1673 - 1730) was veerschipper en landbouwer.

Maar ook Barend van Santen (1773 Beusichem - 1845 Culemborg) was zandschipper/zandtrekker.     

Arie Gijssen Kippersluis  (1700 -1760) en zijn zoon Anthonius (Toon) Kippersluis (1724 - 1779)  uit Jutphaas waren turfschipper. Zij voeren over de Lek tussen Jutphaas en Utrecht.

De veren voeren vooral op marktdagen om zo de landbouwproducten naar de markt te brengen.

Bij de meeste schepen was er geen scherpe scheiding tussen personen en vrachtvervoer. Veel schepen waren zo ingericht dat de ruimte naar behoefte kon worden verdeeld tussen het aanbod van passagiers en vracht. Soms ging ook de post mee.

Turf was belangrijke handelswaar van zelfstandige schippers. Met name turf uit de veengebieden van Groningen, Drenthe en Overijssel, maar ook uit de gebieden rond Vinkeveen. Tot in de 19e eeuw was stoken op turf voor fabrieken en particulieren heel gewoon.

In de aan de rivieren liggende dorpen werden los-en laadplaatsen aangelegd. In Bunnik werd door handelaren en landbouwers gelost bij particulieren aan de Langstraat. Zij grensden met hun grond aan de rivier. De gemeente vond dit een te grote belasting en kocht in 1863 vijf huizen en tuingrond op. In Odijk kwam er een losplaats in het gekanaliseerde deel en in Werkhoven in de kom van het dorp.

De groente-en fruitteelt beleefde halverwege de 19e eeuw een bloeitijd doordat de stadsbevolking toenam en de welvaart groeide. Hiervan profiteerde de Krommerijnstreek, want nergens in de provincie werden zoveel weilanden omgezet in boomgaarden. In 1859 waren er 49 boomgaarden op 66 bunder grond. Het vervoer van fruit over de Kromme Rijn werd daarmee ook steeds belangrijker. De kersen werden naar Utrecht en soms ook wel naar Amsterdam vervoerd.

Op zaterdag, marktdag, was het in Utrecht een drukte van belang. Tientallen beurtschippers en vrachtschepen meerden aan.  De vrachtschuiten waren de verbinding tussen de stad en de omliggende plaatsen in de provincie.

Veerschippers op Utrecht werden aangesteld door de gemeente. Deze waren gebonden aan vaste regels om valse concurrentie tegen te gaan. De schippers kregen op de Oudegracht een vaste ligplaats aangewezen. Er moest op de schuit een goed zichtbaar bord met de naam van de gemeente hangen. Alleen met toestemming van de havenmeester mocht de schipper vanaf 11 uur zijn ligplaats verlaten en hij mocht 'niemand aanroepen tot het mede nemen van goederen voor andere bestemd'.

Tot ongeveer 1930 had de Kromme Rijn een economische functie voor het vervoer van fruit en 'kleinhandel'. Toen de fruithandel groeide, ging het vervoer vooral over land en spoor omdat dat sneller ging. Dit was belangrijk vanwege de houdbaarheid van de producten.

 

Bronnen  :

* Het Kromme-rijngebied, tijdschrift van de historische   kring 'tussen Rijn en Lek'

* https://www.krommerijnder.nl

* https//nl.wikipedia.org/wiki/Lek(rivier)

* https://www.krommerijn.oudhouten.nl

* https://www.noviomagus.info/lek.htm

* www.hetutrechtsarchief.nl

 

 

Ter gelegenheid van het 25 jarig huwelijk oktober 1942.

Boven : Bets (verloofde van Johan), Johan, 

opa, oma, Janna, Theo, Door.

Onder : Lina, Stef, erachter Gijsje, Trees, Jan, Coba en Ali/Lida.

De Elisabethsvloed

Kaart van het rivierengebied omstreeks 1680,

het noorden is onder !

Barend van Santen woonde met zijn vrouw Helena Miolée van 1799 tot aan zijn dood in 1845 in de Achterstraat in Culemborg.

eigen foto 2018

 Door de vele nauwe bruggen en sluisjes konden alleen lange, smalle, platte schuiten worden gebruikt voor het vervoer over water. Vooral  's winters waren de wegen nauwelijks begaanbaar. De krommerijnder werd vanaf het jaagpad geweegd.  Het werd lopend vanaf de wal met een lange weegboom (meestal een spar van zo'n 7 meter lang) tientallen kilometers voortgeduwd. Wanneer een pad ontbrak werd er geboomd.

Foto gemaakt ter hoogte van Nieuw-Amelisweerd,

ongeveer 1920

De Oude Gracht in Utrecht bij de Stadhuisbrug

In het midden de stadskraan waarmee tot 1837 de zware vrachten in en uit de schuiten werd getakeld,

      anoniem, ongeveer 1800