Gezondheid en welzijn
Vooral in de grotere steden braken in de 19e en aan het begin van de 20e eeuw regelmatig tyfus- en cholera-epidemieën uit.
Tegen de oorzaken ervan (besmet fruit en slecht drinkwater) werd de bevolking regelmatig gewaarschuwd.
Tussen 1832 en 1868 stierven in Nederland ruim 65.000 mensen aan cholera, waarvan
75% in de provincies Noord-en Zuid-Holland en Utrecht.
Inspectie
Engelina's
De samenleving rond 1800 kenmerkte zich door een lage levensverwachting, hoge kindersterfte en acute infectieziekten met fatale afloop. Ziekten als pest, pokken, tyfus, dysenterie, malaria, cholera (de blauwe ziekte) en tuberculose maakten veel slachtoffers. Het sterftepatroon varieerde. De seizoenen speelden mee, maar er waren ook grote geografische verschillen en verschillen tussen rangen en standen. In slechte tijden was de levensverwachting minder dan 35 jaar; in betere tijden 40 jaar. Dit kwam vooral door de hoge kindersterfte; er waren wel degelijk ook oude mensen.
In de loop van de 19e eeuw verandert er niet veel in de gezondheid en het welzijn van de kraamvrouw en het kind. Na de geboorte werd het kind goed geschrobd, want al het vuil moest eraf. Dat was de enige goede wasbeurt die de meeste kinderen kregen. Spottend wordt wel gezegd dat de mensen vroeger twee keer goed gewassen werden : bij hun geboorte en bij hun sterven. Bij het verschonen eens in de twee, drie dagen, werd het kind met een lap schoongeveegd. Na de geboorte werd de baby in lappen gewikkeld. Deze hadden eerst uren boven de stoom van de ketel gehangen om goed warm te worden. Daarmee werd het kind ingebakerd.
Om het stil te houden werd in de wieg een glas of blik gelegd met een lange slang en een speen, waaraan de baby urenlang kon sabbelen. Men was nog niet goed op de hoogte van de samenstelling van babymelk, vaak gebruikte men verdunde koe of geitenmelk of waterpap (van ongekookt water). De melk zat vaak te lang en/of bij te hogere temperaturen in de slang en de fles. Dit veroorzaakte dan maag- en darmontstekingen. Ook werd wel een 'koesje', een doek met daarin een uitgekauwd stukje brood met suiker, in de mond gestopt. Vooral in arbeidersgezinnen werden baby's snel aan de fles gedaan, dan kon de moeder weer aan het werk. De meeste kinderen die overleden waren kunstmatig gevoed. Zogen werd beschouwd als nadelig voor de moeder. Sommige arbeidersvrouwen verhuurden zich als zoogster bij rijken.
Het ergste wat een baby kon overkomen was kou. Daarom werd voor de wieg een plek dicht bij de kachel gereserveerd en mocht er vooral geen raampje open. Tocht zou funest zijn. De rook van de kachel was blijkbaar minder erg !
De mensen waren nogal bijgelovig : huiduitslag was gezond ! Alle kwade stoffen kwamen zo naar buiten. Wanneer men de huiduitslag zou genezen, zou de ziekte naar binnen slaan. Bij huiduitslag was dus geen dokter nodig. Dat scheelde ook weer in de kosten, want alleen mensen met geld konden een dokter betalen.
Rond 1850 is de kindersterfte het grootst in het westen van het land. De grote zuigelingensterfte (tot 300 per 1000 inwoners) werd vooral veroorzaakt door het ontbreken van borstvoeding en slechte, onhygiënisch bereide kunstvoeding. Ook waren de moeders vaak fysiek overbelast. In het gezin van een landarbeider moest de moeder in het hoogseizoen (van juli t/m oktober) van 's morgens vroeg tot laat in de avond meewerken op het land.
Wat men niet wist was dat borstvoeding zwangerschap kon voorkomen. Borstvoeding remt de ovulatie. Het vruchtbaarheidscijfer van gehuwde vrouwen was hoog, vooral in de delen van het land waar weinig borstvoeding werd gegeven. De beperkte toepassing van borstvoeding en de hoge zuigelingensterfte leidde tot hoge geboortecijfers.
Pas na maatregelen voor riolering, een betere drinkwatervoorziening en vuilophaal verbeterde de volksgezondheid.
Dankzij de Inspectie Geneeskundig Staatstoezicht voor Gelderland en Utrecht is er nog een objectief verslag van de zuigelingenzorg in de vorige eeuw. De inspectie gaf op 16 januari 1891 opdracht tot een onderzoek naar de voeding van kinderen en de daarmee mogelijk in verband staande kindersterfte. Er was een aantal vragen opgesteld, waarop door de plaatselijke geneesheer/verloskundige antwoord moest worden gegeven.
De antwoorden zijn interessant :
~10% van de kinderen wordt gevoed met moedermelk tot maximaal 1 jaar;
~40% van de kinderen krijgt moedermelk plus kunstvoeding;
~50% van de kinderen krijgt alleen de eerste paar dagen moedermelk, daarna niet meer;
~op boerderijen wordt moedermelk vaak vermengd met 50% koemelk, waarin faeces van koeien zitten;
~10% kookt de melk eerst;
~bij de arbeiders krijgen de kinderen vaak verdunde geitenmelk; bij de boeren verdunde koemelk;
~als de melk met water wordt verdund, wordt dat zelden gekookt;
~30% van de kinderen krijgt vanaf een half jaar melk met brood, beschuit, pap of eieren;
~70% van de kinderen eet vanaf een half jaar wat de pot schaft;
~pap wordt gevoerd met een koperen lepel, die vaak niet goed schoon wordt gemaakt;
~vanaf 1 à 2 jaar eet het kind voor 100% met de pot mee.
Bronnen :
* https://objects.library.uu.nl
* https://www.canonsociaalwerk.eu/nl
* https://www.lgogterhorst.nl/terugblik/2006/ziektes.htm
* https://www.familieinbeeld.nl
* https://www.ntvg.nl/artikelen/zuigelingensterfte-en-geboorten-de-19e-en-begin-20e-eeuw
Twee trieste verhalen.
Eerst dat van Piet (Petrus) de Klein, broer van opa, en zijn vrouw Leentje (Helena Maria Kuhl). Zij trouwden in 1929 en kregen voor zover bekend veertien kinderen.
Acht kinderen werden levenloos geboren of stierven jong !
16 september 1930 Johannes Hermanus (overleden 11 april 1994 Werkhoven)
1931 Hermanus Johannes (overleden 1986)
1932 Engelina Helena (overleden 2020)
9 april 1934 N.N. levenloos geboren meisje
1935 Petrus (overleden 2020)
7 februari 1936 N.N. levenloos geboren jongetje
20 februari 1937 overlijden Engelina Maria, 6 weken oud
30 april 1939 N.N. levenloos geboren meisje
10 september 1940 N.N. levenloos geboren meisje
12 oktober 1941 overlijden Johannes Antonius, 6 weken oud
2 augustus 1942 N.N. levenloos geboren jongetje
1944 Hendericus (overleden 2014)
2 februari 1945 N.N. levenloos geboren kind, geslacht niet vermeld
1946 Stephanus (overleden 2006)
Mogelijk is deze lijst niet compleet.
Voor akten van de Burgerlijke Stand geldt dat overlijdensakten na 50 jaar, huwelijksakten na 75 jaar en geboorteakten na 100 jaar openbaar mogen worden gemaakt.
Volgens mijn moeder is Ronald, een kleinzoon van oom Piet. Hij zou de zoon van Johannes Hermanus kunnen zijn. Ronald is automonteur en werkt(e) bij automobielbedrijf Willemse (!) en Nefkens Utrecht.
Het tweede verhaal gaat over een oom van opa, een broer van zijn vader, Dirk de Klein uit Bunnik. Uit zijn eerste huwelijk met Hendrica Johanna Batenburg werden drie jongetjes geboren. Zoon Dirk bereikte de leeftijd van 55 jaar. De twee andere zoontjes stierven heel jong. Hendrica overleed in het kraambed van de jongste, Andries 2.
Heel snel, na zes weken, hertrouwde Dirk met Johanna Matton. Zij kregen zeven kinderen. Op één na stierven alle kinderen jong : Hendrica Johanna (18 maanden oud), Hendrika Johanna (8 maanden), Johannes 1 (19 dagen), Johannes 2 (4 maanden), Gijsberta Theodora (13 maanden) en Gijsbertus Theodorus (3 maanden).
Hun dochtertje Gijsberta stierf, 13 maanden oud, op 24 oktober 1879 's morgens om 8 uur. Eén uur later werd haar zusje Adriana geboren ! Moeder Johanna met barensweeën èn een dood kindje in de armen ! Wat een drama ! Adriana overleefde haar broertjes en zusjes en werd 66 jaar. Tien kinderen, waarvan er 8 nog geen anderhalf jaar oud werden !!!!
Er waren trouwens duidelijke regels voor het vernoemen. De eerste zoon werd vernoemd naar de grootvader van vaders kant; de tweede zoon naar de grootvader van moeders kant; de derde zoon naar vaders oudste broer; de 4e zoon naar moeders oudste broer; de 5e zoon naar vaders tweede broer; de 6e zoon naar moeders tweede broer. Voor meisjes gold hetzelfde maar grootvader/broer werd grootmoeder/zus.
Maak jouw eigen website met JouwWeb